Ervaringsverhaal Anouk Visser-Jong

‘Bloedend stond ik urenlang in een hoek, werd genegeerd en alleen achtergelaten’

Als jong meisje heeft Anouk Visser-Jong (1982) een droom; schitteren als topturnster op de Olympische Spelen. Al snel wordt Anouks olympische droom gegijzeld door het manipulatieve angstregime van de trainer. Ontsnappen is onmogelijk want zijn macht reikt tot ver in de wortels van de turnsport. “Alles is mij afgenomen. Er was niemand die zich bekommerde om het welzijn van mij, als sporter én kind.” Door erover te praten creëer je bewustwording en een veiligere sportomgeving.

“Met radslagen kwam ik als kleuter de klas binnen en stond altijd op mijn kop. Kleutergym vond ik saai maar in turnen vond ik de uitdaging die ik zocht. Al snel trainde ik tweemaal per week op recreatieniveau bij de plaatselijke turnvereniging. Als 9-jarige werd ik gescout voor de topsport en sloot aan bij de selectie in Opmeer. Na school trainde ik er zo’n 16 uur per week op professioneel niveau. Die overgang was spannend en indrukwekkend. De trainer was een echte verenigingsman; eiste discipline binnen de sport maar er was ook ruimte voor een grapje of een feestje en hij stond in goed contact met de ouders. Alles veranderde toen de vereniging besloot om een internationaal bekende Nederlandse toptrainer binnen te halen om het sportniveau verder op te krikken.”

"Je moest doorgaan. Al liep het bloed van de blaren langs je arm"

“Onder protest van de ouders vanwege zijn reputatie beloofde de vereniging toezicht op zijn beruchte Spartaanse Oostblok trainingsregime te houden. Maar binnen een jaar had hij iedereen in zijn greep en bepaalde alles, zelfs onze vakanties. Ouders mochten niet meer bij de trainingen zijn en weerstand werd onderdrukt. De trainingsuren werden verdubbeld, de training werd harder, er werd geschreeuwd, er mocht niet meer gehuild of met elkaar gesproken worden en je moest doorgaan, al liep het bloed van de blaren langs je armen. Je werd gekleineerd, uitgescholden, geïsoleerd, gestraft, bedreigd, uitgehongerd en fysiek pijn gedaan. Zo tikte hij opzettelijk in mijn knieholte bij een aanloop naar de salto op de balk. ‘Sodemieter maar op!’ riep hij na mijn val en liet mij twee uur langs de kant in de kou staan. Dat een trainster dit zag en niet voor mij opkwam, vond ik het ergst. Hij had iedereen in zijn greep. De turnsters werden wel beter maar minder gelukkig. Er was geen zuiver sportplezier meer in de turnhal en presteren deed je om de trainer tevreden te houden en represailles te voorkomen.”

Het trainingskamp
“Het trainingskamp in 1995 voor het Nederlands Kampioenschap was het begin van het eind. De topsporters en wedstrijdsporters, waaronder mijn zusje Lizanne en ik van toen 10 en 13 jaar oud, kampeerden en trainden twee weken in de turnzaal. We werden uitgehongerd en vermagerden sterk. Meerdere keren per dag was er een weegmoment. Uit angst werden leggings uitgetrokken, haarspeldjes verwijderd en vooraf niets gedronken. Ik ben een van de weinige oud-topturnsters die mede door dit regime géén eetstoornis ontwikkeld heeft.”

“Ik zag de verbazing, onmacht en onredelijkheid in mijn vaders ogen en hoopte dat hij er niets van zou zeggen. Want dan moest ik het ontgelden.”

“In de nacht mocht je niet naar het toilet. Uit angst plasten enkele turnsters in bed en draaiden het matras om. Je beseft dat het niet oké is maar je hebt geen keuze. Thuis vertellen heeft geen zin, want wie zou jou geloven en wat zijn de gevolgen? De volgende ochtend had ik een vloeroefening. De trainer kon mijn muziek niet vinden. Hij werd woedend en smeet de cassettebandjes naar mij toe. Een ervan raakte keihard mijn scheenbeen. Bloedend heb ik tweeëneenhalf uur in de hoek moeten staan en werd alleen achtergelaten. ‘Het is je eigen schuld. Je bent niet goed genoeg’, dat werd ons wijsgemaakt. We zaten allemaal in hetzelfde schuitje en hadden alleen elkaar, maar konden niets voor elkaar doen.”

“De derde week verbleef ik met de topsporters op een andere locatie. De trainer en zijn vrouw aten pizza in ons verblijf. Wij kregen een stukje van een paar centimeter maar ik wist ze ervan te overtuigen de pizzadozen bij ons achter te laten. In de nacht, wakker van rammelende magen, slopen mijn slaapgenoot en ik naar de prullenbak om de pizzaresten op te eten. Het voelde als een overwinning. Ik werd slimmer in het overleven. Voor het NK in Opmeer maakten onze vaders de turnhal wedstrijd klaar. In een rechte rij liepen we langs hen weg. De vaders zwaaiden en riepen enthousiast, maar wij waren gesommeerd ze volledig te negeren. Ik zag de verbazing, onmacht en onredelijkheid in mijn vaders ogen en hoopte dat hij er niets van zou zeggen. Want dan kreeg ik ervanlangs.”

Een coach hoort in de turnzaal, niet in je privéleven.

“Na het kamp kon ik geen eten meer verdragen en was mijn vetpercentage te laag. Mijn ouders accepteerden dit niet, grepen direct in en eisten, net als de andere ouders, een gezonde en veilige sportomgeving. Uiteindelijk zijn veel turnsters gestopt en bleef er slechts een handjevol topsporters over. Ik had geen idee dat weggaan een optie was. Na een beloofd beterschap verviel hij toch snel weer in zijn oude regime. Na een heftig incident bij de brug, die ik mij niet meer goed herinner, was de maat vol. Ik heb het mijn ouders verteld en wilde weg maar was extreem bang voor zijn reactie. Voor mijn ouders was dit echt de druppel; zij haalden mijn zusje en mij per direct daar definitief weg. Hij was furieus; ik was zijn materiaal en hij zou ervoor zorgen dat ik internationaal nooit zou doorbreken.”

Machtsspel
“Al snel werden we benaderd door een toptrainer van een andere topsportclub om het turnen weer op te pakken. Ik wilde niet meer, maar besloot bij hem af te trainen zodat ik daarna kon stoppen. Hij gaf me weer vertrouwen; er werd niet geschreeuwd, er was geen fysiek geweld, het voelde goed en ik deed al snel weer mee aan wedstrijden. Maar mijn vorige trainer was inmiddels benoemd tot bondscoach. Zijn macht reikte ver en hij saboteerde mijn deelname aan het EK in 1998. Als zestienjarige en enige senior turnster was ik heel waardevol voor mijn huidige trainer in aanloop naar de Olympische Spelen in 2000. Mijn droom werd gegijzeld door zijn doel. Hij beheerste mijn leven, bepaalde wat ik at, woog me vier keer per dag, verscheen op school, belde buiten de trainingen, zette me op tegen mijn ouders, forceerde me om supplementen in te nemen én om door te turnen met ernstige blessures. Hij plaatste mij op een voetstuk, ten koste van anderen en mijzelf. Ik mocht zelf beslissingen nemen, maar ik werd op alles afgerekend.”

“Ondertussen deed de bondscoach er alles aan om mij buiten spel te zetten, en zo kreeg hij het voor elkaar dat ik niet kon deelnemen aan het WK in 1999, dat tegelijkertijd als kwalificatie diende voor de Olympische Spelen. Niemand kwam voor mij op als sporter én als kind, ook de KNGU niet. De enige manier om nog kans te maken op deelname aan de Spelen was naar World Cups gaan en daar hoog op de ranglijst te komen. Dat gaat buiten de turnbond om. Je moet dan wel uitzonderlijke prestaties leveren en de druk nam daardoor toe. Bij een val tijdens een moeilijke sprong op de training brak ik twee nekwervels en scheurde een ruggenwervel. Een ambulance mocht van de trainer niet gebeld worden. Een medesporter bracht me naar het ziekenhuis en het incident werd onder de turnmat geschoven. Naast het verzoek mijn mond te houden heb ik niets meer van de bond gehoord. Het was het einde van mijn carrière.”

Blijvende gevolgen
“Nooit heb ik de druk van presteren in de sport gevoeld, maar wel de druk en wil van de trainer. Ik heb mijn uiterste best gedaan om te presteren en dat heb ik ook gedaan. Maar anderen hebben mij alles afgenomen en kapot gemaakt waardoor ik niet heb kunnen doen wat ik als topsporter wilde. Ik vraag me weleens af hoe goed we waren geworden zonder het regime van mentale en fysieke uitbuiting. Sporten is voor mij nu fysiek onmogelijk en ik kamp met een dissociatiestoornis waardoor ik in bepaalde situaties in een overlevingsstand schiet waarbij ik geen pijn of emoties voel. Het gevolg is dat ik allerlei lichamelijke klachten ontwikkel zoals chronische hyperventilatie, hartkloppingen en oververmoeidheid. Daarnaast ben ik extra alert bij de sport van mijn kinderen en zijn situaties regelmatig confronterend. Toch vind ik het ervaren van sportplezier voor hen gezond.”

Praat met een buitenstaander
“Belangrijk is om bepaalde zaken niet te normaliseren want dan vervagen de grenzen. Voor een kind is het heel moeilijk om in te schatten wat wel of niet bij een gezonde sportomgeving hoort. Een ouder moet dan ook te allen tijde zicht kunnen hebben op een training. Bovendien hoort een coach in een sportomgeving, niet in je privéleven. Je gaat toch ook niet buiten schooltijd appen met je meester of naar de bioscoop met je juf? Een coach helpt om je sportdoelen te behalen en bepaalt niet wat je doet of eet. Die bewustwording ontbrak bij alle partijen, van sporters tot bestuursleden, ouders en trainers. Daarin is de grootste winst te halen. Met meer ruimte en oog voor plezier, welzijn en gezonde aandacht voor de sporter win je meer dan enkel alleen het opleggen van prestaties.
Voel je je onveilig, geïntimideerd of geïsoleerd? Praat er dan over met iemand buiten de sport zoals klasgenoten of vrienden zodat je goed kan spiegelen wat wel of niet normaal is.”

“Dat de turnsters die zich eerder uitspraken over de misstanden niet werden geloofd en mijn oude bondscoach uiteindelijk zijn grensoverschrijdend gedrag openbaar toegaf, leidde ertoe dat ook ik mijn verhaal deelde. Met als doel de turnsters en slachtoffers te ondersteunen en verandering teweeg te brengen. Ik voelde me als topsporter onveilig maar kon nergens terecht, werd niet begrepen of gehoord en had niet het gevoel dat er iets zou veranderen. Door als oud-turnsters openheid en inzicht te geven in onze ervaringen zien wij dat het de ogen van mensen heeft geopend. Het is een eerste stap in de richting naar bewustwording. Nu kunnen (top)sporters terecht bij het Centrum Veilige Sport Nederland, een onafhankelijk meldpunt voor grensoverschrijdend gedrag in de sport, dat sporters hopelijk een veiliger gevoel zal geven. Ik hoop dat het centrum zich optimaal zal blijven inzetten om mensen ervan bewust te maken wat grensoverschrijdend gedrag is, zodat onveilige situaties herkend en aangepakt kunnen worden, en de koers naar een gezond en veilig sportklimaat kan worden voortgezet.”

;